Start Learning Dutch in the next 30 Seconds with
a Free Lifetime Account

Or sign up using Facebook
Word Image
Winter Olympics
27 words
Word Image
Winter Olympics
27 words
winnaar
masculine
(n)
winner
winnaar van de race
winner of the race
verliezer
masculine
(n)
loser
ongelukkige verliezaar
unhappy loser
Olympische Spelen
masculine
(n)
Olympics
Olympische ringen
Olympic rings
juichen
(v)
cheer
De mensen zijn aan het juichen.
The people are cheering.
competitie
feminine
(n)
competition
De Olympische Spelen is een spannende internationale competitie.
The Olympics are an exciting international competition.
wedstrijd
neutral
(n)
game
boeiende wedstrijd
exciting game
verliezen
(v)
lose
De speler is het kaartspel aan het verliezen.
The player is losing the card game.
atleet
masculine
(n)
athlete
De atleten spelen voetbal.
The athletes are playing soccer.
ijs
neutral
(n)
ice
Geen ijs alstublieft.
No ice, please.
winter
masculine
(n)
winter
koude winterdag
cold winter day
sport
(n)
sports
skiรซn
neutral
(n)
skiing
De skiรซr is aan het skiรซn.
The skier is skiing.
sneeuw
feminine
(n)
snow
De sneeuw heeft alles bedekt,
The snow has covered everything.
Zuid-Korea
neutral
(p)
South Korea
Seoul, Korea
Seoul, Korea
stadion
neutral
(n)
stadium
sportstadion
sports stadium
winnen
(v)
win
Nummer 211 won de race.
Number 211 won the race.
ijshockey
neutral
(n)
ice hockey
ijshockey spelen
play ice hockey
snowboarden
neutral
(n)
snowboarding
kunstrijden
neutral
(n)
figure skating
skeleton
neutral
(n)
skeleton
schaatsen
neutral
(n)
speed skating
rodelen
neutral
(n)
luge
curling
neutral
(n)
curling
schansspringen
neutral
(n)
ski jumping
biathlon
neutral
(n)
biathlon
0 Comments
Top