Learn with Pictures and Video
Learn essential vocabulary and grammar with this new 25-lesson series. In each 3-minute video we'll show you a series of nouns, verbs, and subjects with pictures and native pronunciation. Then we'll show you how to naturally form sentences using these words. At the end of this series, you'll know 125 of the most commonly used verbs, over 300 commonly used nouns, and how to form simple sentences in Dutch. Make sure you're paying attention â€" there's a quiz at the end to test what you learned!
Lesson | Title | Topic | Function | Target sentences | Key vocabulary | Key phrases from the conversation. |
1 | Talking About Your Daily Routine in Dutch | Daily Activities | Talking about daily activities | De jongen wordt in de ochtend wakker. De vrouw is haar tanden aan het poetsen. Het meisje is haar gezicht aan het wassen. De familie is aan de tafel aan het eten. De vrouw is water aan het drinken. |
table jongen wakker worden ochtend vrouw wassen gezicht drinken poetsen tanden meisje familie eten water |
in de ochtend wakker worden de tanden poetsen het gezicht wassen aan tafel eten water drinken |
2 | Relaxing in the Evening with Dutch | Daily Activities | Talking about evening activities | De vader komt thuis. De familie is televisie aan het kijken. De man is in de ochtend aan het douchen. De broers zijn aan het baden in de badkuip. De baby is op het deken aan het slapen. |
vader familie man broer baby thuiskomen kijken douchen baden slapen thuiskomen kijken douchen baden slapen douche badkuip deken |
thuiskomen. televisie kijken douchen in de ochtend baden in een badkuip slapen op een deken |
3 | Top 20 Dutch Verbs 1 | Common Actions | Using 20 of the most commonly used Cantonese verbs | De vrouw is huishoudelijk werk aan het doen. De chef is jus d' orange aan het maken. De kantoorbedienden willen de donut. Het meisje vindt de puppies erg leuk. De programmeur is de computer aan het gebruiken. |
vrouw chef kantoorbediende meisje programmeur doen maken willen leuk vinden gebruiken huishoudelijk werk jus d'orange donut puppy computer |
huiswerk maken jus d' orange maken een donut willen een puppy leuk vinden een computer gebruiken |
4 | Top 20 Dutch Verbs 2 | Common Actions | Using 20 more of the most commonly used Cantonese verbs | De aap is naar de videocamera aan het kijken. De man is aan het rusten in de hangmat. De reizigster is op de trein aan het wachten. De makelaarster is een klant aan het ontmoeten. De man woont in Sydney, Australië. |
aap man reizigster makelaarster kijken rusten wachten ontmoeten wonen videocamera hangmat trein klant Sydney |
naar een videocamera kijken rusten in een hangmat wachten op een trein een klant ontmoeten wonen in Sydney, Australië |
5 | Top 20 Dutch Verbs 3 | Common Actions | Using 20 more of the most commonly used Cantonese verbs | De man is aan het beslissen over een gloeilamp. De professor is het diagram aan het uitleggen. De mensen nemen de aardbeien. De vrouw is de wereldbol aan het vasthouden. De spreekster is aan het spreken op de conferentie. |
man professor mensen vrouw spreekster belissen uitleggen nemen vasthouden gloeilamp diagram aardbei wereldbol |
belissen over een gloeilamp een diagram uitleggen een aardbei nemen een wereldbol vasthouden spreken op een conferentie |
6 | Top 20 Dutch Verbs 4 | Common Actions | Using 20 more of the most commonly used Cantonese verbs | De jongen voelt zich verdrietig. De mensen gaan naar Los Angeles. Het meisje komt naar de camera. De operator is aan het praten met de klant. De auto slaat links af. |
vrouw jongen mensen meisje operator nadenken voelen gaan komen praten antwoord verdrietig Los Angeles videocamera klant |
nadenken over een antwoord verdrietig voelen naar Los Angeles gaan. naar een videocamera komen met een klant praten |
7 | Getting Around Using Dutch | Transportation | Describing methods of transportation | De peuter is over de straat aan het lopen. De mensen pendelen in de ochtend naar het werk. De leerlingen rijden met de bus. Het getrouwde stel rijdt over de landweg. De passagiers vliegen met het vliegtuig. |
peuter mensen leerlinge getrouwd stel passagier lopen pendelen rijden rijden vliegen weg ochtend bus landweg vliegtuig |
over straat lopen pendelen naar werk rijden met een bus rijden over een landweg vliegen met een vliegtuig |
8 | Dutch Expressions and Words for the Classroom 1 | Classroom | Describing actions in the classroom | De leraar is de klas aan het lesgeven. De moeder is haar dochter aan het voorlezen. De middelbare scholier is een brief aan het schrijven. De highschool studenten zijn aan het studeren in de bibliotheek. De leerlingen van de basisschool begrijpen de vraag. |
leraar moeder middelbare scholier highschool student basisschool leerling lesgeven voorlezen schrijven studeren begrijpen klas dochter brief bibliotheek vraag |
een klas lesgeven een dochter voorlezen een brief schrijven studeren in een bibliotheek een vraag begrijpen. |
9 | Dutch Expressions and Words for the Classroom 2 | Classroom | Describing actions in the classroom | De illusionist is het woord aan het spellen. De jongen is aan het leren om de saxofoon te spelen. De leerlingen zijn de vragen aan het beantwoorden. De student van de universiteit is een vraag aan het stellen. De basisschool leerlinge is voor de toets geslaagd. |
illusionist jongen leerling student basisschool leerlinge spellen leren beantwoorden vragen slagen woord saxofoon vraag toets |
een woord spellen saxofoon leren spelen een vraag beantwoorden een vraag stellen. voor een toets slagen |
10 | Talking Technology in Dutch | Communication | Talking about technology | De programmeur is een e-mail aan het typen. De vrouw is aan het sms'en met haar mobiele telefoon.. De moeder is haar dochter aan het bellen. De dochter beantwoordt de mobiele telefoon. De man is op de computer aan het surfen op het internet. |
programmeur vrouw moeder dochter man typen sms'en bellen beantwoorden surfen mobiele telefoon dochter mobiele telefoon internet |
een e-mail typen sms'en met een mobiele telefoon een dochter bellen een mobiele telefoon beantwoorden op het internet surfen |
11 | Powerful Dutch Learning Technique - Learning Through Opposites 1 | Opposite Actions | Describing actions that oppose each other | De man doet het licht aan. De kinderen schakelen de stroom uit. De jongen is de deur aan het openen. De studente van de universiteit is de deur aan het sluiten. De atleten beginnen aan de race. |
man kinderen jongen studente atleet aandoen uitschakelen openen sluiten beginnen licht stroom deur race |
het licht aandoen de stroom uitschakelen een deur openen een deur dichtdoen een race beginnen |
12 | Powerful Dutch Learning Technique - Learning Through Opposites 2 | Opposite Actions | Describing actions that oppose each other | De skiër is de race aan het beëindigen. De kantoorbediende drukt op de knop. De echtgenoot is de slee aan het trekken. De vader is de munten aan het geven. De man is geld aan het ontvangen. |
skiër kantoorbediende echtgenoot vader man beëindigen drukken trekken geven ontvangen race knop slee munt geld |
een race eindigen op een knop drukken een slee trekken een munt geven geld ontvangen |
13 | Powerful Dutch Learning Technique - Learning Through Opposites 3 | Opposite Actions | Describing actions that oppose each other | De zussen vonden wat bloemen. De wetenschapster is naar mieren aan het zoeken. De vader arriveert in het park. Het directielid van het bedrijf vertrekt met een collega. De surfer is op een hek aan het zitten. |
zus wetenschapster vader directielid surfer vinden zoeken arriveren vertrekken zitten bloem mier park collega hek |
een bloem vinden zoeken naar een mier aankomen in het park vertrekken met een collega op een hek zitten |
14 | Powerful Dutch Learning Technique - Learning Through Opposites 4 | Opposite Actions | Describing actions that oppose each other | De advocate staat bij een bushalte. Nummer 211 won de race. De speler is het kaartspel aan het verliezen. De man vergat zijn riem. De vrouw herinnert het nummer. |
advocate nummer 211 speler man vrouw staan winnen verliezen vergeten herinneren bushalte race kaartspel riem nummer |
staan bij een bushalte een race winnen een kaartspel verliezen zijn riem vergeten een nummer herinneren |
15 | Staying Fit with Dutch Exercises | Physical Actions | Talking about exercise | De vrienden zijn tennis aan het spelen op een tennisbaan. De vrouw is aan het rennen op de baan. De man is op de top van de berg aan het springen. De robot beweegt zijn armen. De vrouw is aan het zwemmen in het zwembad. |
vriend vrouw man robot vrouw spelen rennen springen bewegen zwemmen tennisbaan baan berg arm zwembad |
tennis spelen op een tennisbaan rennen op een baan springen op de top van een berg zijn arm bewegen zwemmen in een zwembad |
16 | Talk About Hobbies in Dutch | Recreation | Talking about hobbies | De kunstenaar is een tekening aan het tekenen. De dansers zijn aan het dansen op het perron. De zangeres is een lied aan het zingen. De vrouw is op de vloer aan het trainen.. De vrouwt luistert naar muziek. |
kunstenaar danser zangeres vrouw vrouw tekenen dansen zingen trainen luisteren tekening perron lied vloer muziek |
een tekening tekenen dansen op een perron een lied zingen op de grond trainen naar muziek luisteren |
17 | Dutch Expressions That Help with the Housework 1 | House Work | Describing domestic chores | De huishoudster is de ramen aan het schoonmaken. De vrouw is buiten aan het vegen. De jongen wast de borden af. De jongen is het afval aan het weggooien. De huisvrouw stofzuigt het tapijt. |
huishoudster vrouw jongen jongen huisvrouw schoonmaken vegen afwassen weggooien stofzuigen raam buiten bord afval tapijt |
een raam schoonmaken buiten vegen een bord afwassen het afval weggooien een tapijt stofzuigen |
18 | Dutch Expressions That Help with the Housework 2 | House Work | Describing domestic chores | De huisvrouw mopt de vloer. De man schrobt de oven. Het kamermeisje is het bed in een hotelkamer aan het opmaken. De vrouw bereidt een maaltijd. De vrouw is de kleding aan het opbergen. |
huishoudster man kamermeisje vrouw moppen schrobben bed opmaken bereiden opbergen vloer oven bed maaltijd kleding |
een vloer moppen een oven schrobben een bed opmaken een maaltijd bereiden opbergen |
19 | Dutch Words for the Workplace | Work | Describing actions in the workplace | De werknemers zijn aan werk op het kantoor. De mensen zijn een vergadering aan het bijwonen. De ondernemer houdt een presentatie op kantoor. De vrouw bereikte het doel. De manager pauzeert aan zijn bureau. |
werknemer mensen ondernemer vrouw manager werken bijwonen een presentatie houden bereiken pauzeren kantoor vergadering kantoor doel bureau |
werken op een kantoor een vergadering bijwonen. een presentatie houden een doel bereiken een pauze nemen |
20 | Don't Shop in Dutch Without These Words | Shopping | Using words to improve the shopping experience | De klant is aan het winkelen in de supermarkt. Het stel is kleding aan het kopen. De kinderen verkopen limonade. De man probeert een pak aan. De klant betaalt bij de kassa. |
klant stel kinderen man klant winkelen kopen verkopen aanproberen betalen supermarkt kleding limonade pak kassa |
winkelen in een supermarkt kleding kopen limonade verkopen een pak aan proberen betalen bij de kassa |
21 | Dutch Recipes for Fluency | Cooking | Learning names of ingredients and describing common kitchen actions | De chef is aan het koken in de keuken. De kok bakt een ei. De vrouw bakt een taart. De vrouw snijdt de grapefruit. De kok barbecued de kip. |
chef kok vrouw koken bakken snijden barbecuen keuken ei taart grapefruit kip |
koken in een keuken een ei bakken een cake bakken een grapefruit snijden kip barbecuen |
22 | Get Dressed -- and Undressed -- with Dutch | Clothing | Describing clothing | Het meisje is een jas aan het aandoen. De advocaat trekt zijn kleding uit. Het meisje trekt haar schoenen aan. De highschool student maakt zijn veters vast. Het model doet make-up op. |
meisje advocaat highschool student model aandoen uittrekken aantrekken vastmaken opdoen jas kleding schoen veter make-up |
een jas aandoen kleding uittrekken schoenen aandoen een veter vastmaken make-up opdoen |
23 | How to Put Feelings into Dutch Words | Using the 5 Senses | Expressing emotions | De boer raakt het tarwe aan. De toerist proeft het insekt. De leerlingen ruiken een geur. De jongen luistert naar het geluid van de oceaan. De toeristen kijken naar de zonsondergang. |
boer toerist leerling jongen toerist aanraken proeven ruiken luisteren kijken tarwe insekt geur geluid zonsondergang |
wat tarwe aanraken iets proeven een geur ruiken naar een geluid luisteren kijken naar een zonsondergang |
24 | 5 Must-Know Dutch Words 1 | Common Actions | Using five indispensable words | De jonge eenden volgen de moeder eend. De verkoopster laat de sieraden zien. De mensen zeggen, "Hallo". Het meisje heeft een spaarvarken. De rups is een vlinder aan het worden. |
jonge eend verkoopster mensen meisje rups volgen laten zien zeggen hebben worden eend sieraden hallo spaarvarken vlinder |
moeder eend volgen sieraden laten zien "Hallo" zeggen een spaarvarken hebben een vlinder worden |
25 | 5 More Must-Know Dutch Words 2 | Common Actions | Using five more indispensable words | De man houdt van de vrouw. Het stel lacht om een foto. De vrouw maakt zich zorgen over de rekening. De zoons helpen hun moeder. De vrouw lacht naar jou. |
man stel vrouw zoon houden van lachen zorgen maken helpen lachen vrouw foto rekening moeder jou |
van een vrouw houden lachen om een tekening zorgen maken over een rekening een moeder helpen naar jou lachen |